Oneerlijke handelspraktijken door concurrent

Door Novagraaf Team,
How to challenge unfair commercial practices by competitors

Oneerlijke handelspraktijken zijn in essentie praktijken die de consument raken. De consument wordt door deze praktijken immers beperkt in het maken van een geïnformeerd besluit. Als onderneming kun je echter ook behoorlijk last van hebben van oneerlijke handelspraktijken door een concurrent. Denk bijvoorbeeld aan reclame-uitingen van een concurrent, die ervoor zorgen dat diens merk door de consument wordt verward met het merk van jouw onderneming. Dit kan ervoor zorgen dat jouw producten minder verkocht worden maar bijvoorbeeld ook dat consumenten negatieve associaties met jouw product ontwikkelen door de tegenvallende kwaliteit van het product van de concurrent. Hieronder lees je wat je hieraan kunt doen.

Bescherming ook van toepassing tussen ondernemer en concurrent

De bescherming in de artikelen 6:193a – 6:193j van het Nederlands Burgerlijk Wetboek (“BW”) zijn primair gericht op bescherming van de consument. Hierdoor ontstaat er vaak verwarring over de vraag of een onderneming waarvan een concurrent zich schuldig maakt aan oneerlijke handelspraktijken zich ook kan beroepen op deze bepalingen. Het korte antwoord is ja, ook een onderneming kan zich beroepen op de artikelen 6:193a BW e.v.

In het RLvS-Stuttgarter Wochenblatt arrest uit 2013 heeft het HvJ EU in r.o. 40 expliciet overwogen dat ook aan de (eerlijke) ondernemer bescherming toekomt onder de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken (hierna: Richtlijn OHP) en aldus op deze business to consumer (“B2C”)-bepalingen een beroep kan doen.

In de praktijk is dit door de Nederlandse Rechtbank een aantal keer bevestigd. In r.o. 4.20 van de Tommy Teleshopping/Tell Sell zaak, r.o. 4.3 van de Dyson/Miele zaak en in r.o. 4.19 van AG industries/Airtrack Factories.

Eigen belang van de concurrent

Het vaststellen dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk is onvoldoende voor een beroep op de OHP bepalingen. Het (afgeleide) doel van de Richtlijn OHP is om ondernemingen te beschermen tegen schade aan economische belangen (overweging 6 van de Richtlijn), waardoor een eerlijke concurrentie wordt gewaarborgd (overweging 8 van de Richtlijn).

De handelspraktijk moet dus ook schadelijk zijn voor de concurrentiepositie van de  onderneming, wil deze een eigen belang hebben om zich te kunnen verzetten. Dreigende schade is daarbij, zoals bij de onrechtmatige daad, voldoende. Deze schutznorm-lat ligt niet hoog. Een enkele misleidende reclame-uiting, zal de concurrentiepositie al kunnen aantasten. Slechts wanneer een handelspraktijk niet schadelijk is voor de onderneming, is geen sprake van een eigen belang.

Kortom, schaadt een oneerlijke handelspraktijk in o.a. de vorm van een reclame-uiting jouw belang? Kom dan in actie!

Dit artikel is geschreven door Noa Rubingh, zij werkt bij de afdeling Knowledge Management. op ons kantoor te Amsterdam.

Laatste inzichten

Voor meer informatie neem gerust contact met ons op.