Kunst en auteursrecht: hoe bescherm je vormgeving?

By Novagraaf Team,

Advocaat-Generaal Szpunar heeft onlangs zijn conclusie uitgebracht in de gevoegde zaken C-580/23 (Mio) en C-795/23 (konektra/USM Haller). Deze zaken draaien om een fundamentele vraag binnen het auteursrecht: moet er voor toegepaste kunst, zoals meubels of modulaire designsystemen, een strengere originaliteitstoets gelden dan voor andere werken, zoals schilderijen of romans?  

In verschillende lidstaten wordt uiteenlopend geoordeeld over de auteursrechtelijke bescherming van toegepaste kunst. Zo werden de bekende Birkenstock-sandalen in Duitsland niet als auteursrechtelijk beschermd werk erkend, terwijl de Ganni Buckle Ballerina Shoe in Denemarken wél bescherming kreeg. Ook in Nederland laat de rechtspraak geen eenduidig beeld zien: zo werden fietstassen als auteursrechtelijk beschermd werk aangemerkt, terwijl kaasschaven deze bescherming niet kregen. Deze praktijk kan tot rechtsonzekerheid leiden bij ontwerpers en bedrijven die actief zijn op meerdere markten binnen de Europese Unie. 

De uitkomst van deze discussie over auteursrechtelijke bescherming is van wezenlijk belang voor de creatieve industrie. Als voorwerpen van toegepaste kunst aan strengere eisen zouden moeten voldoen dan werken die niet tot die categorie behoren, lopen ontwerpers het risico dat hun werk geen auteursrechtelijke bescherming geniet, terwijl vergelijkbare werken uit andere disciplines die bescherming wel hebben. Dit heeft directe gevolgen voor de mogelijkheid om op te treden tegen namaak, de bescherming van creatieve investeringen, en het verschil van de beschermingsduur tussen auteurs- en modellenrecht.  

De beschermingsduur van het auteursrecht is aanzienlijk langer, tot 70 jaar na het overlijden van de maker, in vergelijking met het modellenrecht, dat een maximale duur van 25 jaar kent. Een helder, uniform toetsingskader binnen de EU is daarom cruciaal. 

Het geschil 

In de Mio zaak draait het om een geschil tussen het Zweedse designmerk Asplund en meubelretailer Mio. Asplund is ontwerper van de ‘Palais Royal’-tafel. Het stelt dat Mio met haar ‘Cord’-tafel inbreuk maakt op haar auteursrecht. In 2021 spande Asplund een rechtszaak aan bij de Zweedse octrooi- en handelsrechter (Patent- och marknadsöverdomstolen) en kreeg daar gelijk: de rechter oordeelde dat de Palais Royal-tafel auteursrechtelijke bescherming geniet. Mio stelde echter dat de tafel niet origineel genoeg is voor auteursrechtelijke bescherming, waardoor er geen sprake is van inbreuk. Volgens Mio is de Cord-tafel onafhankelijk ontwikkeld. Na in het vonnis ongelijk te hebben gekregen ging Mio in hoger beroep. 

De Palais Royal en Mio tafels naast elkaar, ziet u de verschillen?  

De Zweedse beroepsrechter (Svea hovrätt, Patent- och marknadsöverdomstolen) besloot om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie. Die vragen betreffen met name de manier waarop originaliteit moet worden beoordeeld bij toegepaste kunst, zoals meubels, en hoe moet worden vastgesteld of sprake is van inbreuk: moet het gaan om herkenning van het oorspronkelijke werk, of om de algemene indruk die het oproept? 

Parallel daaraan speelt de zaak Konektra/USM Haller, waarin het Zwitserse bedrijf USM Schärer Söhne AG de Duitse onderneming Konektra GmbH aanklaagt. USM is producent van het bekende modulaire meubelprogramma ‘USM Haller’. Konektra begon met het verkopen van vervangingsonderdelen, maar ging uiteindelijk over tot het aanbieden van complete, vrijwel identieke meubels. USM stelt dat dit inbreuk maakt op haar auteursrechten op het USM Haller-systeem. De Duitse rechter gaf USM in eerste aanleg gelijk, maar het gerechtshof (Oberlandesgericht Düsseldorf) verwierp de auteursrechtelijke grondslag en wees de vordering slechts toe op basis van het mededingingsrecht. Beide partijen gingen in cassatie bij de Bundesgerichtshof, die het Hof van Justitie eveneens om uitleg vroeg. De centrale vragen betreffen hier de verhouding tussen het modellenrecht en auteursrecht bij toegepaste kunst, de mate van creativiteit die nodig is, en/of factoren zoals erkenning of vakinhoudelijke waardering relevant mogen zijn bij de beoordeling van originaliteit. 

Beide zaken zijn op 13 mei 2024 door het Hof gevoegd voor gezamenlijke behandeling. De opinie van A-G Szpunar volgde op 8 mei 2025. Een arrest van het Hof van Justitie wordt dit najaar verwacht. Deze uitspraken zullen naar verwachting belangrijke gevolgen hebben voor de bescherming van industrieel ontwerp in de EU. 

Conclusie A-G Szpunar: één originaliteitstoets, géén uitzonderingsregime voor toegepaste kunst 

Strengere originaliteitstoets? Nee!  

In zijn conclusie in de gevoegde zaken Mio en konektra/USM Haller maakt de A-G korte metten met het idee dat voor toegepaste kunst strengere eisen zouden moeten gelden dan voor andere creatieve werken. In lijn met de uitspraak van het Hof van Justitie in Cofemel stelt de A-G dat het enige criterium voor auteursrechtelijke bescherming is of het werk origineel is, ofwel het resultaat van vrije en creatieve keuzes van de maker. Dat een ontwerp functioneel of industrieel van aard is, doet daar niet aan af. Termen als ‘artistiek’ of ‘esthetisch’ zijn volgens Szpunar misleidend in deze context, omdat zij ten onrechte de indruk kunnen wekken dat een werk een zekere artistieke waarde moet hebben om beschermd te zijn. Dit waardeoordeel speelt binnen het auteursrecht echter geen rol. 

Samenloop tussen het auteurs- en modellenrecht 

Een belangrijk punt in deze context is de verhouding met het modellenrecht. Dat rechtsgebied biedt bescherming aan het uiterlijk van een voortbrengsel, mits dat nieuw is en een eigen karakter heeft. Modellenrecht is vooral bedoeld voor industriële vormgeving en kent een beperkte beschermingsduur (tot 25 jaar). Auteursrecht daarentegen kan een werk veel langer beschermen, maar stelt als voorwaarde dat het werk origineel is. De A-G benadrukt dat beide beschermingsvormen naast elkaar kunnen bestaan en dat ‘dubbele’ bescherming mogelijk is. De A-G meent dat dubbele bescherming, ook wel cumulatie genoemd, geen reden is om strengere eisen aan het auteursrecht te stellen bij toegepaste kunst. De voorwaarden voor bescherming moeten zuiver blijven gescheiden: originaliteit voor auteursrecht, nieuwheid en eigen karakter voor modellenrecht. 

Handvatten voor het beoordelen van inbreuk 

In het auteursrecht gaat het bij inbreuk om het zonder toestemming gebruiken van beschermde creatieve elementen. Dat kan ook een klein onderdeel van het werk zijn, zolang dat deel origineel is en de persoonlijke creatieve keuzes van de maker weerspiegelt. De A-G stelt dat bij de beoordeling van inbreuk moet worden gekeken of die creatieve elementen herkenbaar zijn overgenomen in het betwiste ontwerp. Hij baseert zich daarbij op eerdere rechtspraak, onder meer in de Pelham-zaak, die ging over geluidsfragmenten. De A-G benadrukt dat een benadering waarbij de algemene visuele indruk wordt vergeleken, zoals in het modellenrecht, niet mag worden toegepast op het auteursrecht. In dat kader telt niet de algemene indruk, maar of de persoonlijke, creatieve keuzes van de maker zijn gereproduceerd.  

Ook andere factoren, zoals de 'mate van oorspronkelijkheid', zijn volgens de A-G niet relevant voor de beschermingsomvang. Een werk is óf origineel en dus beschermd, óf het is dat niet, er is geen schaal waarop originelere werken automatisch een bredere bescherming genieten. Dit onderscheidt het auteursrecht opnieuw van het modellenrecht, waar de beschermingsomvang kan variëren afhankelijk van de mate van individualiteit. Verder stelt de A-G dat wanneer twee werken voortkomen uit dezelfde inspiratiebron, dit op zichzelf geen inbreuk oplevert. Alleen als de specifieke creatieve keuzes uit het oorspronkelijke werk zijn overgenomen, is er sprake van inbreuk. En zelfs als een nieuw ontwerp onafhankelijk is ontstaan, dus zonder kennis van het oorspronkelijke werk, kan er alsnog sprake zijn van inbreuk als creatieve elementen zijn gereproduceerd. Omgekeerd: alleen het feit dat gelijkenis toevallig mogelijk is, betekent nog niet dat er geen auteursrechtelijke bescherming geldt.  

Kortom, de A-G stelt voor dat het Hof van Justitie oordeelt dat bij auteursrechtinbreuk de rechter moet beoordelen of creatieve elementen van het oorspronkelijke werk herkenbaar zijn terug te vinden in het vermeende inbreukmakende ontwerp. De totaalindruk van het werk is daarvoor niet voldoende. Evenmin mag het belang van het werk of de mate van originaliteit meewegen in de omvang van de bescherming. Alleen de herkenbare overname van creatieve, beschermde keuzes is relevant. Deze toets lijkt overeen te komen met de redenering van de Hoge Raad in de Stokke-arresten. De vraag is of de uitspraak in deze zaak verandering gaat brengen in hoeveel bescherming toegepaste kunst geniet.

Herkenbaarheid  

Critici merken op dat de door Szpunar voorgestelde herkenbaarheidstoets onvoldoende duidelijk is. Het is onduidelijk vanuit wiens perspectief moet worden beoordeeld of iets ‘herkenbaar’ is: gaat het om de gemiddelde consument, een deskundige, of zelfs een geautomatiseerd systeem? De vrees bestaat dat deze benadering afbreuk doet aan de rechtszekerheid en voorspelbaarheid van het auteursrecht. Toch biedt Szpunars conclusie belangrijke helderheid: er dient één uniforme originaliteitstoets voor alle werken te zijn, ook voor toegepaste kunst. Het auteursrecht mag niet worden onderworpen aan extra eisen vanwege de functionele aard van het ontwerp. Daarmee is zijn opinie een duidelijke oproep aan het Hof van Justitie om een consistente en werkbare standaard te bevestigen voor auteursrechtelijke bescherming.  

Meer weten? Spreek met uw Novagraaf consultant of neem hier contact met ons op. Abonneer op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van het laatste nieuws.

Dit artikel is geschreven door Bart van Bokland, werkzaam op de afdeling Knowledge Management op ons kantoor in Amsterdam. 

 

Latest news

For more information, please contact us